Blog #39 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver), Reflecties bij Twaalf maal Stilte/Docena de Silencio
Niet wat we verzwijgen
is de stilte
…
Het is het ontvlammen van wat leeft
maar door ons niet wordt beluisterd.
Juan Carlos Salvia
Op maandag 11 december maakte ik in het Kunstcafé van de Stichting Tertulia033 de presentatie mee van het prachtige boek Docena de silencio / Twaalf maal stilte, resultaat van een intense samenwerking van de dichter Juan Carlos Salvia en de beeldend kunstenaar Dineke Groenhof Blauw. (Kijk voor het verslag van deze avond elders op deze site.) In deze blog wil ik met een aantal losse opmerkingen op die avond reageren, in het bijzonder op het centrale woord in de titel van het boek: ‘stilte’.
De Amerikaanse schrijfster Nicole Krauss voert, redelijk aan het begin van haar roman Donker woud, de rabbijn Menachem Klausner op die tijdens een galadiner de microfoon pakt en vertelt over een leermeester die hem en zijn medeleerlingen uitlegt dat God op de zevende dag niet rustte, maar dat in Genesis staat dat hij zijn werk “voltóóide”. “Met de sabbat schiep God menóécha.” En ‘menoecha’ is niet alleen maar rust of niks doen, want het is iets dat blijkbaar geschapen moest worden. Zonder menoecha is de schepping niet voltooid. Menoecha is “Stilte kalmte! Ontspanning! Vréde. Een toestand waarin geen onlusten zijn, geen vechtpartijen. Geen angst en wantrouwen. Menoecha. De toestand waarin de mens stil ligt.” Het is aan de mens om telkens opnieuw menoecha te scheppen, want het is iets broos.
(Achteraf vertelt Klausner de genodigde die hem bedankt voor zijn verhaal, dat het verhaal helemaal niet autobiografisch is, maar dat hij het van Abraham Heschel heeft. Genodigde: ‘Ik dacht dat u zei dat het uw oude rabbijn was.’ Klausner: ‘Dat levert een veel boeiender verhaal op.’)
Het deed mij weer denken aan die beroemde zevende (!) stelling van de Tractatus logico- philosophicus van Ludwig Wittgenstein: “Waarover men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen.” Ook Wittgenstein gaat het om iets dat we moeten scheppen. Ook bij hem maakt het zwijgen de wereld af. Want de wereld waarover wij kunnen spreken “valt in feiten uiteen”. De mystiek-esthetische blik maakt de uiteengevallen wereld een geheel. (Het was Wittgensteins idee dat deze korte zevende stelling het boek zou afsluiten, links bovenaan de laatste linker pagina, met daarna nog bijna twee pagina’s wit.)
Verderop in de roman beschrijft Krauss een soort helderheid die niet de helderheid is van het begrip, maar aan gene zijde van het begrijpen ligt: “alsof datgene wat ik had kunnen zien bestond uit alles wat de geest normaal gesproken blokkeert: het eindeloze vlak van niet begrijpen waardoor het kleine eiland van wat wee kunnen bevatten wordt omringt.”
Wittgenstein schrijft over zijn Tractatus dat het hem met dat boek gaat om het onzegbare, wat voorbij de grens van het zegbare ligt. Maar, zegt hij, de grenzen van de taal kunnen alleen van binnenuit getrokken worden, door te laten zien wat we kunnen zeggen. Alleen zo kunnen we helderheid scheppen. De architect Paul Engelmann, een goede vriend van Wittgenstein, formuleert dat zo: [Wittgenstein is ervan overtuigd] dat in een mensenleven alleen datgene wezenlijk is waarover men naar zijn mening moet zwijgen. Wanneer hij niettemin zijn enorme inspanning erop richt dit onbelangrijke te omgrenzen, dan gaat het hem er niet om de kustlijn van dit eiland, maar de grenzen van de oceaan pijnlijk nauwkeurig vast te stellen.
Toen ik Krauss las moest ik ook aan de presentatie van Juan Carlos Salvia en Dineke Groenhof Blauw denken. Maar Dineke en Juan spelen op een ander bord dan Wittgenstein. Voor Wittgenstein staat het esthetische beeld aan de kant van het zwijgen. Het toont het onzegbare. Bij Juan en Dineke, als duo, vinden beeld en taal elkaar in de zoektocht naar het onzegbare, de bron van alle ervaring. En - ook dit haal ik uit de presentatie van 11 december - zij geven, met beeld en taal, uitdrukking en vorm aan de stilte. Stilte als metafoor van wat aan de ervaring voorafgaat.
Verschillende speelvelden dus. Toch denk ik dat je kunt zeggen dat de kunstenaars een stap verder gaan dan de filosoof: bij hen staat de stilte voor de bron waaruit zowel beeld als taal voortkomen. Maar zij proberen die bron ook te naderen en vorm te geven. Een spannend beeld.
Groenhof Blauw/Salvia stoeien met het probleem van wat voorbij beeld en taal ligt maar ook de bron van beide is. Hoe kunnen we het daar over hebben, hoe kunnen we dat tonen. Wittgenstein zwijgt. Het onzegbare kan slechts getoond worden, bijvoorbeeld in een kunstwerk.
In zijn latere filosofie is Wittgenstein huiverig voor de verleiding waar een woord valt een ding, iets te zoeken waar het woord naar verwijst: ‘cavia’ – cavia, ‘werkelijkheid’- werkelijkheid, ‘de bron van alle ervaring’- de bron van alle ervaring. Ik denk dat dat iets is wat we ook in de context van Docena de silencio / Twaalf maal stilte voor ogen moeten houden. Er is niet iets wat de bron van beeld en taal is.
Zolang we maar niet voor die verleiding bezwijken, is er niks mis met ons spreken waar men ‘moet zwijgen’. ‘Twaalf maal’ in de titel van het boek ontloopt die verleiding al, zou ik denken.
Volgende keer verder.