Verslag Filosofisch Café Tertulia. Maandag 20 november 19.30 KadeCafé

Te gast is Thijs Lijster, over het onderwerp van zijn boek Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meenten.

Lijster begon zijn betoog (voor ruim veertig deelnemers) met een historische anekdote, het verhaal van de in financiële problemen geraakte autoverkoper Dennis M. Hope die stukken land op de maan ging verkopen. Zestigmiljoen mensen zijn inmiddels in het bezit van een certificaat. We vinden dat raar: de maan is toch van niemand. Op aarde vinden we vergelijkbare ontwikkelingen echter heel gewoon. In de achttiende eeuw stelt Jean-Jacques Rousseau deze kwestie al aan de orde in zijn Vertoog over ongelijkheid:

De ware grondlegger van de burgerlijke maatschappij: dat was hij die als eerste een stuk grond omheinde, zich verstoutte te zeggen: ‘Dit is van mij’, en onnozelaars trof die hem geloofden. Hoeveel misdaden, oorlogen, moordpartijen, ellende en verschrikkingen zouden het mensengeslacht niet bespaard zijn gebleven, als iemand toen de palen had uitgerukt of de gracht had dichtgegooid, en zijn medemensen had toegeroepen: ‘Luister niet naar deze bedrieger; jullie zijn verloren als jullie vergeten dat de vruchten van de aarde voor iedereen (J.J. Rousseau; vet T.L.)

Wat Rousseau hier aankaart is een ontwikkeling die in de zestiende eeuw inzet: de toe- eigening van de ‘commons’ – gronden voor gemeenschappelijk gebruik, ‘meenten’ – door particulieren, ‘enclosures’.

Die ‘enclosures’ zijn vaak gerechtvaardigd door wat wordt aangeduid als ‘the tragedy of the commons’, als zouden de meenten zichzelf opheffen omdat ieder lid van de gemeenschap denkt ‘laat ik er nog een schaapje van mezelfbijzetten’, dan heb ik een groter aandeel in het gebruik van de wei. Deze rechtvaardiging is aangevochten door de nobelprijs winnende econome Elinor Ostrom. Deze zogenaamde ‘tragedy’ veronderstelt de teloorgang van de commons in plaats van haar te verklaren: er is dan namelijk al geen gemeenschap en gemeenschapszin meer, ieder gaat voor het welbegrepen eigenbelang.

In 1990 stellen Michael Hardt en Antoni Negri de kwestie van de privatisering van wat gemeenschappelijk is aan de orde in hun Common Wealth. Zij laten zien hoezeer het

kapitalisme vergaand afhankelijk is geworden van wat we gemeen hebben, wat gemeenschappen ontwikkeld hebben – denk aan kennis (wikipedia!), aan op universiteiten ontwikkelde wetenschappelijke theorieën, inzichten en praktijken. Het kapitalisme is ervan afhankelijk, maar eigent het zich ook toe.

Typerend voor het neoliberalisme is niet een zich terugtrekkende staat, maar veeleer dat de staat in toenemende mate het kapitaal faciliteert en steeds meer gemeenschapsgoederen ‘vermarkt’ worden – denk aan de pogingen van Coca-Cola, Nestlé en anderen zich meester te maken van het drinkwater, hoe Facebook met persoonlijke gegevens van de burger omspringt, een economische elite profiteert van de gezelligheid van een stad, etc. Michel Foucault schreef eerder al over het ondernemerschap van het zelf: hoe we onze intelligentie, onze lichaamskracht… op de markt inzetten. Daarmee komt het individu enorm onder druk te staan.

Dit alles impliceert en propageert ook een bepaald mensbeeld, het mensbeeld van autonome zelfbeschikking. In de strijd tegen het dominante marktdenken moeten we tot een totaal andere manier van kijken en denken komen: onszelf en anderen weer zien als primair verbonden, afhankelijk en kwetsbaar. We moeten ons bewust worden van wat we gemeen hebben en dat, als het ontvreemd is, terugclaimen.

Stof te over voor bijval, informatieve vragen en een geanimeerde discussie – waarbij met name veel aandacht voor wat er nu al gaande is aan commonisme.

Onno Zijlstra