Verslag Filosofisch Café, Tertulia, 18 maart 2024, Evert van Leeuwen, Medische Ethiek

Een boeiende avond met na de pauze een levendig gesprek naar aanleiding van de heldere lezing van Evert van Leeuwen, emeritus-hoogleraar Medische Ethiek aan het Radboud UMC, en diverse door de deelnemers ingebrachte concrete problemen op het brede terrein van gezondheidspolitiek en gezondheidszorg.  

Van Leeuwen plaatst de filosofische vragen en dilemma’s op het terrein van de medische ethiek nadrukkelijk binnen het historische kader van de ontwikkeling van medische wetenschap en zorg in de loop van de twintigste eeuw.

 De medische ethiek komt als vak op in de zestiger/zeventiger jaren van de vorige eeuw, een tijd van grote ontwikkelingen in de geneeskunde, de techniek en de farmaceutische industrie. Parallel met die ontwikkelingen loopt de kritiek erop. In een enorm populair boek uit die tijd, Ivan Illich, Medical Nemesis, zet de auteur zich af tegen de medicalisering van het menselijk lichaam. Met de toename van mogelijkheden, denk aan de hartoperaties van Bernard (1967), groeit ook de vraag wie mag op wiens gezag wat magonderzoeken en waar men gebruik van mag maken. In 1974 stelt president Ford in de VS een commissie in om dat te onderzoeken – hetgeen resulteert inThe Belmont Report waarin een aantal ethische uitgangspunten worden vastgesteld (respect, welwillendheid, gelijkwaardigheid). In Nederland komt bijvoorbeeld Heleen Dupuis op voor de rechten van de patiënt.

Dat deze ontwikkeling van de medische ethiek pas zo laat op gang komt, heeft te maken met de overgang van een tijdperk waarin de dokter beslist naar een waarin de patiënt (in samenspraak met de dokter) beslist, maar ook consument wordt – zorgverzekeringen gaan een rol spelen.

Een politieke strijd die al vanaf 1918 wordt gevoerd, leidt in 1941 tot het Ziekenfonds. Iedereen kan voortaan gebruik maken van de diensten van een huisarts. De arts wordt naast kleine zelfstandige ook een maatschappelijke dienstverlener. Gezondheidszorg wordt een publieke zaak (hygiëne, schoon water, toiletten). (Niet in het minst omdat werkgevers hun arbeiders nodig hebben.) Vergelijkbare ontwikkelingen zien we nu in Afrika, vandaar de bevolkingsgroei daar. Ook hieraan gaat weer kritiek gepaald: Michel Foucault ziet deze ontwikkelingen als disciplinering - veiligheidsgordels, niet-roken etc.)

Ondertussen bestaan er in de samenleving tegelijkertijd diverse moralen. De arts heeft zijn eed van Hypokrates, maar de patiënt vindt dat hij of zij recht heeft op euthanasie. Voorheen was euthanasie geen onderwerp van ethische vragen, maar gaf een arts iemand soms ‘een zetje’ (goed voor de patiënt, goed voor zijn/haar omgeving). Onze tijd is er een waarin het individu wil bepalen wat er gebeurt. En dat geeft filosofische problemen.

Want zijn er algemene ethische regels? In 1929 vindt in Davos een beroemd geworden gesprek plaats tussen de filosofen Ernst Cassirer en Martin Heidegger [zeer leesbaar boek daarover: De tijd van de tovenaars, O.Z.]. Cassirer, de oudere van de twee, denkt dat de mensen als symbool-gebruikers universeel met elkaar kunnen communiceren, de mens kan boven zijn particulariteit uitstijgen. Heidegger, jong en upcoming, het jonge publiek aan zijn kant, ziet de mens als wezenlijk gesitueerd, lokaal; er zijn geen universele principes. (De nazi’s zullen dat ‘lokale’ denken al snel in praktijk brengen: niks rechten van de mens, niks universele normen. Cassirer, Jood, wijkt in 1933 uit naar, uiteindelijk, de VS.)

Dit algemene filosofische en ethische probleem illustreert zich aan de arts. Hoe dient die zich in de praktijk op te stellen in vragen en belangen rond mijn leven en alle leven op de planeet. De wetenschap geeft hier geen antwoorden. Waarop baseren we ons, welke principes hanteren we?

Met name ook na de pauze betoont Evert van Leeuwen zich een voorstander van het gesprek van alle betrokkenen, waarin ieder ook bereid moet zijn zich nader te verklaren en verantwoording af te leggen voor ingenomen standpunten en gemaakte keuzes. (Vgl. moreel beraad.) Dit wordt ook duidelijk aan zijn uitleg en verantwoording van door hem ingenomen standpunten rond bepaalde wet- en regelgeving.

(Verslag Onno Zijlstra)