#4 Blog Filosofische reflectie van Onno Zijlstra.
Kunst, waar is het goed voor?
In Kunsthal KAdE is tot juli de prachtige tentoonstelling Schurend Paradijs te zien. Het is 150 jaar geleden dat Mondriaan in Amersfoort werd geboren en de tentoonstelling is een reactie op zijn werk. Het idee is dat de modernist Mondriaan nog kon dromen van een aards paradijs – en die droom in het klein kon realiseren in zijn werk. Hij “liet het natuurlijke achter zich, en bracht er geconstrueerde ordening voor in de plaats”, aldus een begeleidende tekst.
Voor Schurend Paradijs zijn twaalf hedendaagse kunstenaars uitgenodigd in te gaan op “het utopische ideaal van een maakbare wereld, binnen een wereld die allesbehalve maakbaar blijkt”. In de hedendaagse kunst “lijkt het ideaal van een maakbare wereld naar de achtergrond verdwenen”.
In plaats daarvan is er reflectie op de wereld en maatschappij. Honderd jaar na Mondriaans droom lijkt onze wereld namelijk allesbehalve een paradijs. Klimaatverandering, milieuvervuiling, virussen en onderlinge spanning zijn voelbare dreigingen. In plaats van dat kunstenaars ons een na te streven utopie voorspiegelen, proberen zij juist de huidige staat van zijn te analyseren, en de toeschouwer door middel van een ervaring te wijzen op de realiteit waarin wij leven.
NB Mondriaan leefde van 1872 tot 1944. Hij, en de modernisten in het algemeen, wisten wel iets van dreigingen. Zij droomden hun dromen in een wereld die bepaald geen paradijs was. Juist daarom droomden ze, zou je kunnen zeggen. En het is goed ons te realiseren dat de door Mondriaan in zijn werk gerealiseerde utopie geen gewelddadige uitvoering van een ideologie is. Mondriaans microkosmos komt steeds opnieuw zoekend tot stand, kijkend: kijken, kijken en nog eens kijken. En dan zíen dat het goed is. Dat goede is een en al zintuiglijkheid en kwetsbaarheid: verf op een doek. Daarom moet je ook steeds opnieuw het werk zelf, het echte ding zien. Op de Hoge Veluwe, in Eindhoven, Amsterdam, Den Haag…
Rudi Fuchs heeft daar mooi over geschreven:
Naarmate je meer en geduldiger naar zijn schilderijen gaat kijken, valt op welk een sensitieve, tastende, knutselende schilder hij eigenlijk was. (…) het bepalen van de breedte van een lijn, bijvoorbeeld, was geen kwestie van meten maar van wegen met het oog – als hij bezig was die lijn te schilderen. Dat wil zeggen: ie lijn was niet eerst uitgemeten en uitgezet langs een liniaal en dan met zwart ingevuld. Misschien stond er een dun potloodlijntje op het doek, uiteindelijk echter heeft Mondriaan die lijn geschilderd met een smaller penseel, streekje voor streekje, eigenlijk als een langgerekt smal vlak.
Ik heb het nog niet heel expliciet gehad over waar kunst goed voor is. Dat komt de volgende keer. Maar ik wil alvast het volgende signaleren. Om te beginnen is het kunstwerk een waarde op zich – en hóéft niet ergens goed voor te zijn. Punt. Vervolgens blijkt die waarde op verschillende manieren voor ons van betekenis te zijn. Het kunstwerk is van belang als belichaamde droom, een droom die ons kan motiveren dromen na te jagen – in plaats van bij de pakken neer te zitten. Maar een kunstwerk kan ook “de toeschouwer … wijzen op de realiteit waarin wij leven”. Laten we zeggen: kunst als spiegel en kunst als droom. Dat zijn er alvast twee.