#5 Blog Onno Zijlstra: Kunst waar is dat goed voor? deel 2.
Kunst, waar is het goed voor (2) Het werk is een waarde op zich
De Amerikaanse schrijver en humanist Kurt Vonnegut schrijft in zijn roman Timequake :
Ik kan mijn land, of staat of stad of zelfs mijn huwelijk niet op bestelling brengen. Maar, gossiemikkie, ik kan dit doek van dit stuk papier van 22 bij 28 cm van deze homp klei van deze twaalf maten muziek precies krijgen zoals ze moeten zijn.
'Precies zoals ze moeten zijn.'
De blikopener die ik straks ga gebruiken is ook precies zoals hij moet zijn. Bij de blikopener betekent dat dat hij zo gemaakt is dat hij goed werkt – wat voor een blikopener al vrij bijzonder is. Maar waar een tekening van een blikopener toe? Wanneer is die 'precies goed'? De heeft niet zo'n duidelijk doel tekening buiten zichzelf als een blikopener, maar is toch met een bedoeling gemaakt: een goede tekening van een blikopener. De achttiende-eeuwse Duitse filosoof Immanuel Kant, vader van de moderne esthetica, spreekt bij het kunstwerk van 'doelmatigheid zonder doel'. De blikopener heeft een doel en zit daarom, als een goede blikopener is praktisch in elkaar. De zit, als het een goede tekening is, is praktisch in elkaar, maar zonder doel buiten de tekening. Zij heeft haar doel in zichzelf.
Het kunstwerk is een waarde op zich. Het behoeft als zodanig niet eens een antwoord op de vraag ‘Waar is het goed voor?’ Wanneer we verbaasd en ontroerd voor Mondriaan, Compositie II met zwarte lijnen (1930; te zien in Eindhoven, in het Van Abbe Museum) staan, vragen we nergens meer om. We staan stil. En ik ben blij dat er daar in elk geval niet zo’n bord staat met: “Het is verboden je (sic!) hier op te houden zonder redelijk doel.” De harmonie, de schoonheid, die Mondriaan ons laat zien tilt ons uit de alledaagse realiteit die vaak smoezelig of lelijk of gewelddadig is. Die schoonheid heeft iets verhevens en verheffends. Wij kunnen er niet aan komen, maar zij tilt ons wel op. Als eindige wezens voelen we de dreiging van desintegratie en fragmentatie – uiteindelijk die van de dood. Wanneer we in vervoering voor een schilderij staan, zijn we voor even van die dreiging verlost.
Maar, en dat maakt de Mondriaan zo ontroerend nabij, is het werk, in al zijn majesteitelijke schoonheid, een fragiel doek. De verf verfraaide barstjes, de verfraaide rafelig. De schoonheid van de composities draagt ook altijd de spanning van een mogelijke ontregeling in zich. Het zijn geen bunkers van de eeuwigheid, eerdere tempels van kwetsbaarheid en eindigheid. Uitstekende Rudi Fuchs: “Naar een Mondriaan moet je kijken. Er zit niets anders op. Omdat zijn werk met niets anders te vergelijken valt, ben je daarbij heel alleen en zonder houvast.”
Maar het werk gunt ons nog meer. Ze is, om zo te zeggen, ook nog ergens (anders) goed voor.
Daarover de volgende keer.