Blog #9 Onno Zijlstra schrijft over het werk van opkomend Amersfoorts talent ”De wakkere droom van Anna Skubisz”.
Goed thuis in de ruimte
tussen de aarde en sterren,
verdwalen we in de ruimte,
tussen de grond en ons haar.
(Wislawa Szymborska, Aan mijn vrienden)
Bij het werk van Anna Skubisz word je een wereld ingetrokken die vreemd en vertrouwd tegelijk is, een vriendelijke wereld voor mens en dier. In ouder, aantrekkelijk realistisch werk van Skubisz treffen we nog wel eens een hert of haas aan die alleen door hun witte stilte enigszins bevreemdend zijn. In recenter werk komt door een subtiele schijnbare naïviteit de materialiteit van het werk sterk naar voren. Het wordt opgeladen met betekenissen die verder reiken dan haas of hinde. Wij zien een dierlijke of menselijke gestalte, maar net zo goed viltachtig wol en kippengaas.
De nadrukkelijke aanwezigheid van het materiaal in het werk van Skubisz werkt bevrijdend voor waarneming en denken. We willen telkens terug naar het niet werken buiten de belichaming in wol en gaas. De schrijfster Georg Eliot spreekt van de inspanning die het kost om “bepaalde ideeën een door en door lichamelijke gestalte te geven, alsof ze zich op een vleselijke en niet op een geestelijke manier aan mij hadden bekendgemaakt”. Dat geldt ook hier. Maar de ‘ideeën’ zijn niet zo ‘bepaald’, misschien zelfs geen ideeën, eerder gevoelens, intuïties, ervaringen die zich niet in begrippen laten vatten. De ‘lichamelijke gestalte’ laat zich telkens anders lezen.
De onwerkelijke, witte wezens die Skubisz tot leven wekt plaatsen ons buiten de alledaagse realiteit. Ze hebben het dubbelzinnige karakter van onwerkelijke werkelijkheid. Het werk roept een droomachtige wereld op, is als een droom die we delen, waar we het samen over kunnen hebben. Materiaal, vorm en voorstelling spiegelen de kwetsbaarheid van ons precaire bestaan, maar houden ons in één adem ook de verzoening van mens en natuur voor. Skubisz wil met haar beelden een andere wereld scheppen. In haar meest recente werk gaat ze daarin een essentiële stap verder. We staan niet langer tegenover een figuur, maar bewegen ons te midden van een beeldengroep en worden opgenomen in een wereld van mensachtige figuren die door de lucht zweven, wellicht wegvliegen, naar de zon, hun oorsprong, dan wel zich in het water, als een school homo sapiens vanuit de diepte naar het oppervlak, het licht, laten voeren. Een droom die veel wakker roept, materiaal dat ons steeds terugroept om opnieuw te beleven, op een tocht naar, zoals de dichter Gerrit Kouwenaar zegt, “onbekende en toch op de een of andere manier herkenbare gebieden”.
Onno Zijlstra
(nov 2020)