Blog# 31 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) over beeld en taal (6)

Immanuel Kant merkt over de samenhang van denken en gewaarworden op: “Gedachten zonder inhoud [uit de zintuigen] zijn leeg, aanschouwingen zonder begrippen zijn blind.” Nota bene: ‘blind’! Voor onze ervaring van de werkelijkheid is een samengaan van denken en waarneming nodig. De moderator van die twee is bij Kant de verbeelding. Verbeelding is het vermogen dat denken en zintuiglijkheid samenbrengt. En ziedaar: ik zie een tafel, een kip, een schilderij. (Zie blog 28.)

Stripverhalen combineren beeld en taal. In wat we daar waarnemen zit al een heleboel denken en kijken en handelen verpakt. En dat pakketje van denken, kijken, handelen en taal daar kijk ik nu naar, dat lees ik. 

Traditioneel zijn het stripverhaal twee verwijten gemaakt:

(1)  Strips lezen remt de eigen verbeelding, strip lezen is lui

(2)  Strips lezen is escapisme

Het eerste verwijt raakt direct aan het thema beeld en taal. In een volgende blog zal ik ingaan op het tweede. Nu gaan we verder over beeld en taal, en verbeelding – dat strips lezen de eigen verbeelding zou remmen (in vergelijking met ‘gewoon’ lezen).

Bij het zien van de Hollywood-verfilming van Tolstojs roman Oorlog en vrede werd ik onaangenaam verrast door de vertolking van het personage Natasja door Audrey Hepburn. Is Hepburn geen goede of aantrekkelijke actrice, doet ze deze rol niet goed? Nee, dat was het punt niet. Het punt was dat deze ‘Natasha’ niet de Natasha van Tolstoj was, nou ja, niet mijn Natasha van Tolstoj. Ik had mij bij het lezen van de roman in zoverre een beeld van Natasha gevormd, dat dat in elk geval botste met de heldin die Hepburn neerzette. Als we romans lezen lezen werkt onze verbeelding, ook in de letterlijke zin dat we ons een soort van beelden vormen. Lezen we een strip dan is dat werk tot op zekere hoogte door de tekenaar gedaan. Tot op zekere hoogte want ook het beeld de getekende personages vullen we zelf nog in/aan.

 Vraagt de roman dan meer dan de strip? Nee, de strip verlangt ook heel veel van ons. We vullen het beeld aan, we verbinden het beeld met de tekst en vullen de gaten tussen de afbeeldingen. Joost Pollmann spreekt van ‘de goot’ waar we overheen moeten stappen. De stripschrijver en -theoreticus Scott McCloud noemt het stripverhaal de kunst is van de ‘closure’ (afsluiting, afronding) – een term die hij waarschijnlijk ontleent aan de Amerikaanse filosoof John Dewey, die poneert dat iedere ervaring uit is op een ‘closure’. 

Chris Ware, Jimmy Corrigan, the Smartest Kid on Earth, 2000

McCloud zet zijn betoog over ‘closure’ in bij de alledaagse waarneming. Hij sluit daarin aan bij Hume en Kant. De zintuigen leveren ons een wereld die gefragmenteerd en onvolledig is. “Ons begrip van ‘de realiteit’ is een geloofsdaad die louter op fragmenten is gebaseerd.” Bij Kant moet de verbeelding de kloof tussen losse zintuiglijke indrukken en het denken overbruggen om zo de eenheid en continuïteit van onze ervaring te waarborgen. (Loop maar eens om je stoel heen, houdt hem ondertussen goed in het oog: wat een chaos aan beeldmateriaal.) Diezelfde verbeeldende, afrondende activiteit zet zich voort wanneer we een strip lezen. De auteur van het stripverhaal creëert heel bewust lege ruimtes die de lezer moet vullen: van een beperkt aantal lijnen moet een gezicht worden gemaakt. En het gaat nog verder: de echte closures die de lezer verricht, de goten waar de lezer overheen stapt, zijn die tussen de afbeeldingen. En de lezer betrekt dan ook nog eens beeld en taal op elkaar. Hoezo lui? (Dat mijnkleinkinderen zich zo makkelijk ‘verliezen’ in een Donald Duck heeft misschien wel van doen met een overmaat aan hersenactiviteit in plaats van met luiheid. Zou dat wel eens gemeten zijn?) McCloud stelt daarbij dat de betrokkenheid van de lezer stijgt met de mate van abstractie van het beeld. Dat klinkt in dit verband logisch. Wellicht kun je ook zeggen dat de betrokkenheid van de lezer toeneemt met het symbolische karakter – de gelaagdheid of dichtheid (‘density of meaning’) van het beeld. Hier speelt dan de bagage die de lezer meeneemt een rol. Zeker is dat het beeld soms te veel ingevuld kan zijn, dan laat het minder dan gewenst aan de eigen verbeelding van de lezer over. 

         

Het ‘invullen’ van de lezer is als het goed is nooit een afvullen. Kenmerkend voor het esthetische beeld is dat het ruimte geeft. De associaties zijn nooit afdoende, definitief; er is altijd plaats voor andere associaties. Pollmann: “De stripwereld maakt gretig gebruik van de visuele bakens [iconen] die in het collectief bewustzijn ronddobberen.”  

Pollmann: “Lezen is (...). Beeldlezen is iets anders. Een (narratieve) tekening wordt niet meteen gedecodeerd maar eerst gescand. Wat ziet het oog? Lijnen en letters, kleuren (...). Maar een tekening biedt behalve informatie ook esthetisch genot: je moet haar savoureren. Kijk eens hoe (...) met een paar penseelstreken (...). Daar blijft het oog aan hangen, reden waarom beeldlezen heel tijdrovend kan zijn.” 

Pollmann: “Bij Ben Katchor [geestelijk van van het strippersonage Julius Knipl] vertellen tekst en beeld elk een ander verhaal, maar samen gaan ze gisten in de verbeelding van de lezer en ontstaat er iets heel nieuws.” 









Vorige
Vorige

Blog# 32 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) over beeld en taal (7)

Volgende
Volgende

Blog# 30 Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) over beeld en taal (5)