Blog # 12. Onno Zijlstra (schrijver/filosoof) schrijft over de Zin van het Bestaan (2)
In deze aflevering heb ik het eerst kort over richting en doel als aspecten van zin. Vervolgens wil ik laten zien dat de vraag naar de zin van het bestaan samenhangt met de ervaring van een gemis. De derde aflevering van dit serietje zal over zin zal dan over de rol van de kunst gaan. Misschien de vierde ook nog.
In ‘De zin van het bestaan (1)’ had ik het over diverse betekenissen die in ‘zin’ spelen. In gesprekken over zin blijkt het vaak over eenheid en interne samenhang te gaan. Denk bijvoorbeeld aan het begrip ‘voltooid leven’. Het ‘voltooide’ karakter van het leven geeft dat leven zin. Een andere sterke connotatie bij ‘zin’ is: openheid voor/verbinding met iets buiten ons. Dat laatste moet dan haast wel gelieerd zijn aan een idee van waarde. Immers, niet ieder ‘buiten’ geeft zin. Je kunt je inzetten voor iets dat niet menswaardig is. Ook als Sisyphus vol enthousiasme zijn rotsblok iedere keer weer naar boven rolt, het blijft een zinloze activiteit. Niet ieder commitment is ook werkelijk zinvol (je kunt je vergissen). Om hier kort een beeld bij te geven merkte ik naar aanleiding van het slot van Marieke Lucas Reijnders’ roman De avond is ongemak op: de ik-figuur beneemt zich het leven omdat zij ten slotte geen zin meer kan ontwaren, omdat het gezin waartoe zij behoort geen enkele samenhang meer vertoont, haar binding met haar zusje Hanna verwatert én er geen ontsnapping meer mogelijk is naar ‘de overkant’.
Het aardige van het voorbeeld van Marieke Lucas Reijnders vind ik zelf achteraf dat we de mogelijkheid van de oversteek naar een de overkant niet heel ‘activistisch’ hoeven op te vatten. ‘Zin’ is niet per se iets dat wij maken of realiseren.
Richting
Een specifieke invulling van zin als het openbreken van een eenheid, als een relatie tot iets buiten jezelf, vinden we in het begrip ‘doel’. Zin associëren we immers niet alleen met eenheid, openheid en verbinding, maar ook met richting; je loopt niet maar wat, maar je gaat ergens heen. In de klassieke filosofie is die doelgerichtheid een natuurlijk, kosmisch gegeven. “De natuur doet niets zonder doel.” (Aristoteles) Alles heeft om zo te zeggen een bedoeling. De zon gaat niet voor niets op: omdat de zon op gaat, kan het graan groeien, en omdat het graan groeit…, etc. Zo hangt alles zinvol met alles samen in een schone orde (kosmos). ‘The great chain of being’.
Gemis
De vraag naar zin lijkt op te komen uit een gemis. Dat geldt zeker voor de moderne tijd. Daarin krijgt de zinvraag inhoud en scherpte door een dubbele ervaring van verlies: verlies aan eenheid en, nauw daaraan verbonden, verlies aan verbinding met iets buiten ons dat het leven een doel geeft.
De moderne ervaring bij uitstek is de ervaring dat de wereld aan stukken is. “’Tis all in pieces, all coherence gone”, verzucht John Donne aan het begin van de zeventiende eeuw. “Things fall apart; the centre cannot hold”, schrijft Yeats aan het begin van de twintigste. En tussen deze twee klassieke teksten in zat Humpty Dumpty in de achttiende eeuw op een muur en maakte een enorme smak: “All the king’s horses and all the king’s men / Couldn’t put Humpty together again.” In het programma van de U2 Zooropa Tour 1993 staat: “The locks are changed, new borders everywhere / maps fall apart, the centre is missing.”
Kort door de bocht: in de moderne tijd verandert het beeld van de kosmos door de opkomst van de moderne natuurwetenschappen - in samenhang daarmee verandert wat we ‘redelijk’ noemen. En de verhouding individu – samenleving verandert drastisch. En onze problemen met zin hebben hier alles mee te maken.
Plato en Aristoteles, en in navolging van de Grieken ook de Middeleeuwen, konden in alle ernst redelijk vaststellen wat de zin van het menselijk leven is. Die zin liet zich aflezen uit onze plek in het van normen en waarden doordrongen geheel: de kosmos als geheel en de samenleving als geheel – en kosmos en samenleving spiegelen elkaar.
In de eeuwen dat het gezag van de klassieke instanties aan overtuigingskracht inboette werkten verlichte denkers (‘verlicht’ als in ‘Verlichting’) aan het idee van de samenleving als een contract, een sociaal contract van autonome, vrije individuele burgers. (Je hoort het nog terug in door politici graag gebezigde uitspraken als ‘wij hebben met elkaar afgesproken’.) Maar vragen van waarde, zin, religie - vragen die maar tot ruzie en oorlog leiden - worden zoveel mogelijk buiten het contract gehouden, naar de privésfeer verbannen. De verlichte vorst Frederik de Grote: “Ieder mag in mijn staten op eigen wijze zalig worden.” Tolerantie wordt vervolgens een groot goed: de anderen mogen het op hun eigen manier doen – als we daar in de publieke ruimte maar geen last van hebben. (De Verlichting is ook een reactie op de grote godsdienstoorlogen in het Europa van de zestiende en zeventiende eeuw.)
De moderne mens wenst op eigen benen te staan. Zelf denken, kritisch tegenover traditie en gezag. Maar daarvoor wordt wel een prijs betaald. Hoe kun je vanuit die positie nog contact maken met iets buiten jezelf, dat jou overstijgt en dat het leven betekenisvol maakt? En wil je dat wel? De kosmos is niet langer een zingevend kader waarin ik kan participeren – en ook de samenleving is dat niet: zij is niet langer een gemeenschap maar de optelsom van contractanten die uit ‘welbegrepen eigenbelang’ een paraplu boven zich hebben opgetrokken, de staat.
Ik weet van geen filosoof bij wie de ervaring dat de de wereld in stukken uiteengevallen is, zo sterk is als bij de jonge Ludwig Wittgenstein. “De wereld valt in feiten uiteen”, schrijft hij in zijn beroemde en beruchte Tractatus logico-philosophicus. Over die feiten kunnen we spreken, aldus Wittgenstein. Over de wereld als geheel niet. “Waarvan men niet kan spreken, daarover moet men zwijgen.” De zin van de werkelijkheid, het geheel, is mystiek: “Het gevoel van de wereld als begrensd geheel is het mystieke.” Met andere woorden; de wereld is niet een geheel, ik kan haar als geheel voelen. Ik heb overigens het idee dat we aan Wittgensteins gebruik van ‘Gefühl’ hier niet te zwaar moeten tillen. Het blijkt er in de Tractatus vooral om te gaan dat we de wereld kunnen zien als een geheel. Dan, als we de wereld als geheel zien, zien we de wereld goed, schrijft hij, namelijk als zinvol. Het gewicht van de zin van de wereld rust op onze schouders. Goede vraag is wellicht of dat in alle sterk vanuit het individuele gevoel gedachte wereldbeschouwingen op dit moment niet ook zo is. En trekken wij dat? Wie van ons?
De moderne tijd is, meer dan de grote klassieken, gek op beweging – ‘stilstand is achteruitgang’. En de nieuwe redelijkheid, de technische rede die bij gegeven doelen en wensen ons prima oplossingen aan de hand kan doen, blijkt veel te bieden en nog meer in het vooruitzicht te stellen. In de negentiende eeuw zien we dan ook tal van vooruitgangsfilosofieën. Geschiedenis is vooruitgang en daaraan kan iedereen een steentje bijdragen. Al in de twintigste eeuw verliest deze droom veel van zijn vanzelfsprekendheid. In het existentialisme, aangejaagd door de beide wereldoorlogen, laait de zinvraag dan ook opnieuw op.
Het lijkt erop de we langzaamaan aan het bijkomen zijn van het idee dat het leven zinloos, absurd is. In de interviews van Obbema (De zin van het leven. Gesprekken over de essentie van ons bestaan) komen we zin als eenheid en zin als boven jezelf uitstijgen in diverse gedaanten tegen. Maar ook zin als doel, soms bijna klassiek soms meer modern: God als het ultieme doel, een goddelijke bestemming van de mens, evolutie in de richting van het goede, het op een hoger plan brengen van de beschaving. Bij Obbema dus een diversiteit aan individuele invullingen van wat het doel is. Het dreigt (?) een private aangelegenheid te blijven.
Eenheid en doel. Daar zoek ik in de volgende blog de relatie van de zinvraag met de moderne kunst. Om in nummertje vier dan nogmaals op zin en waarde terug te komen, denk ik.