Blog # 13 van Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) De zin van het bestaan (3) Kunst en zin
In de vorige blogs had ik het over associaties die we bij ‘zin’ hebben: over eenheid en openheid als twee kanten van zin, over verbinding, richting en doel. Denk bijvoorbeeld aan de kortstondige zinbeleving van Maarten Koning in deel 4 van Het bureau van J.J. Voskuil. Maarten Koning moet op zondag naar het bureau omdat daar het alarm rinkelt: ‘Op de gracht was het stil, een stille, zomerse zondagmiddag. Nu hij eenmaal in actie was, had hij er plotseling plezier in. Het leven had een doel.’
In deze blog hoop ik te laten zien hoe kunst een bijzondere rol gaat spelen in de moderne tijd, wanneer ‘zin’ niet langer vanzelf spreekt, niet langer gegeven is met het menselijk bestaan in de kosmos of ten overstaan van God.
Kunst was bij de klassieken een vorm van nabootsing. ‘Mimesis’ is de term in de esthetica. Het gaat er dan niet per se om dat iemand een stoel natekent of een menselijke gestalte boetseert. Het gaat erom dat er een gegeven orde is, de kosmos. De mens voegt zich naar een schone orde (kosmos). Die orde is het voorbeeld voor wat wij in het ondermaanse uitvoeren. Pythagoras houdt zich niet voor niets met zowel astronomie en wiskunde als muziekleer bezig. Isaac Newton zoekt naar de plannen voor de tempel van Salomo, die tenslotte door dezelfde God geïnspireerd is die ook voor de schepping verantwoordelijk is. Het zou hem een boel astronomisch gepuzzel kunnen besparen. Shakespeare schrijft, rond 1596, in De koopman van Venetië:
Kijk, hoe de vloer van de hemel
Dicht belegd is met schijfjes goud.
Niet de kleinste bol die je ziet,
Die in zijn beweging niet als een engel zingt,
Zingend voor de heldere ogen van de cherubijnen.
Die muziek is in de onsterfelijke zielen,
Maar zolang dit stof’lijk, sterfelijk lichaam
De ziel nog opsluit, kunnen wij haar niet horen. (Vertaling Ap Zijlstra)
Die kosmos bestaat voor ons niet meer. De oerknal heeft hem weggevaagd. De verbeelding als een vermogen dat beelden schept, moet nu echt aan de bak. (De verbeelding was natuurlijk altijd al actief, maar in de reflectie op de beeldende activiteit werd zij weggemoffeld.) Mensen creëren schoonheid. En dat vraagt om meer dan nabootsing. ‘Beauty’, zegt men, ‘is in the eye of the beholder’. Ook de beschouwer is beeldend actief.
Het wereldbeeld verandert. En de maatschappij verandert. Met de opkomst van de vrije burger krijgt de kunst een andere rol. Niet langer tot glorie van God en in dienst van de heersende religie of de adellijke macht, maar tot genoegen en stichting van de burger. En vaak ook tot zijn glorie. De kunstenaar wordt vrij mens, kleine zelfstandige. De kunst wordt autonoom. Zij stelt zichzelf de wet. Het gaat erom dat er een goed schilderij is, niet of er een Madonna met kind op staat in plaats van een wijnfles met citroen. Maar het ding moet wel mooi zijn, precies goed. Daar kan de burger van genieten.
In tegenstelling tot de klassieken vindt de moderne mens zin niet langer op het terrein van de rede en het redelijk overleg. Het gesprek erover verdwijnt ook goeddeels uit de publieke ruimte. Maar, zoals de Verlichtingsfilosoof bij uitstek, Immanuel Kant schrijft: “De mense¬lijke rede (...) treft het bijzondere lot dat ze door vragen wordt geplaagd die ze niet kan afwijzen (...), die ze echter ook niet kan beantwoorden, daar ze het vermogen van de rede volledig overstijgen.” En een van die vragen is de zinvraag.
Het is de kunst die hier de burger de helpende hand reikt. Zij geeft de burger moed. Want schoonheid herinnert aan die goede oude kosmos, de tijd dat microkosmos en macrokosmos op elkaar waren afgestemd.
Wie al een eind op streek is in de verbluffende roman Harlot’s Ghost van Norman Mailer, stuit op de volgende passage, waarin de ik-figuur, Harry Hubbard, werknemer bij de CIA, aan het woord is:
De avonden dat ik alleen was, las ik spionageromans. Die waren bevredigend op een manier die nooit gold voor mijn werk (…). Ik stond zelfs uitvoerig stil bij de aard van de plot. In het leven, leek me, was de plot altijd onaf. Maar dat geeft niet (...) want we putten ons nooit meer uit dan wanneer we onszelf zien als hoofdpersonen in een plot – het is de focus van de helft van onze inspanningen; de andere helft van onze persoonlijke geschiedenis is slechts een opeenhoping van gewoonten, fouten, geluk, toeval en de enorme sleur van de dagelijkse drab die de ballast is van het verhaal, wanneer je erop staat je leven waar te nemen als een samenhangend verhaal.
In een spionageroman tobt een spion over de plot van spionageromans. De discrepantie tussen het eigen leven (altijd chaotisch en onaf) en de roman (ordelijk en bevredigend) brengt hem daartoe. En hij merkt op dat we onszelf kunnen zien als ‘hoofdpersonen in een plot’ en dat dat motiverend werkt.
Deze passage van Mailer doet denken aan een idee van Kant - eind van de achttiende eeuw, wanneer het wereldbeeld van de klassieken definitief aan duigen is. Kant ziet schoonheid als motivatie om in onze chaotische wereld (oerknal, ochtendkrant) aan de slag te gaan, ons steentje bij te dragen aan een betere wereld.
De kosmos is niet meer, maar de vrije verbeelding is in staat werelden van schoonheid te scheppen die hoop doen leven. (Kant mag dan ook de wereldgeschiedenis graag zien als een roman met een plot.)
Schoonheid is voor Kant interne coherentie. Alles is er zorgvuldig op elkaar afgestemd. De interne samenhang is volgens Kant zo hecht dat het lijkt of het in elkaar is gezet om een bepaald doel te dienen, zoals de delen van het organisme hun samenhang ontlenen aan de wil tot voortbestaan, zoals het oog is om te zien. Het kunstwerk heeft een sterke samenhang, maar zonder een doel buiten zich. Kant spreekt van ‘doelmatigheid zonder doel’. Zoiets harmonisch is een genot om naar te kijken. Temeer daar je er niets mee hoeft.
Maar kunst biedt, ook bij Kant, meer. Wat we zien is niet alleen een harmonisch geheel. Wij zien in lijn en vorm altijd meer dan alleen maar formele eigenschappen. Ze roepen ook betekenis op. Wij zien hier een Herfstzon boven de Waal (Willem den Ouden, 2004). Om te beginnen zien we het landschap, met daarin een mensje, in de zon. Maar we zien in dit schilderij ook ruimte, dynamiek, vrijheid, nietigheid, oneindigheid. Dankzij het kunstwerk kunnen we gebieden verkennen die op de kaart van de rationaliteit witte plekken zijn, gevoelens die we maar moeilijk onder woorden kunnen brengen, verheven idealen waar we geen grip op hebben. We kunnen ze niet beetpakken, maar we hebben er wel een notie van. En de voorstelling geeft enig houvast – zonder belichaming zou de geest vervluchtigen - maar zet ons niet vast. Het kunstwerk geeft volgens Kant veel te denken zonder een bepaalde gedachte af te dwingen.
De kunstenaar breekt de alledaagse werkelijkheid open en biedt ons een tocht, in de woorden van de dichter, “naar onbekende en toch op de een of andere manier herkenbare gebieden” (Gerrit Kouwenaar). Kunst verruimt zo onze wereld en kan ons aanzetten tot een andere omgang met de werkelijkheid, tot verbinding met anderen, tot nieuwe inzichten. Ze is wat Kant noemt ‘exemplarische originaliteit’.
Het creatieve proces, het kunstwerk en de beleving van het werk zijn paradigmatisch voor de twee aspecten van zin waarover het hier ging. Kunst toont eenheid en harmonie, maar ook doelgerichtheid en openheid.
“Kunst biedt houvast om over zin na te denken en biedt vaak een opening om in het leven zin te ervaren. Ze doet hoop leven.” (Kunst en de zin van het bestaan)
Fokke Obbema, ik citeerde hem al eerder, merkt naar aanleiding van zijn interviews over de zin van het bestaan op: “als er een rode draad is, dan is het verbinding”. Zin is dan gelegen in de verbinding die je hebt of maakt met iets buiten jezelf. De natuur, God, andere mensen. Participeren in een gemeenschap wordt dan ook vaak gezien als zin-scheppend. En ook daar dragen de kunsten een steentje bij. Daarover een volgende blog. Niet de eerstvolgende, denk ik – dit vraagt even wat meer tijd.