Blog # 14 van Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) Over Jan de Bruin.
“Bepaalde dingen van het zien komen ons raadselachtig voor, omdat het zien als geheel ons niet raadselachtig genoeg voorkomt.” (Ludwig Wittgenstein, Filosofische onderzoekingen)
“Wij zien in lijn en vorm altijd meer dan alleen maar formele eigenschappen. Ze roepen ook betekenis op.” (Blog 13)
In Blog 13 figureerde Willem den Oude, Herfstzon boven de Waal. Dat lijkt dan misschien een makkelijke. Natuurlijk zien we daar meer dan alleen de formele eigenschappen van het werk. Wij zien een landschap. Maar hoe zit dat met Mondriaan?
Ook hier zien we niet louter formaliteiten. Dat was in elk geval ook niet Mondriaans idee. We zien eindigheid en oneindigheid, harmonie en evenwicht, Hollandse horizon en … We voelen dat haast lijfelijk. En als je Mondriaans werk in het echt ziet, zie je ook kwetsbaarheid en onvolmaaktheid. Zoals de lijnen eindigen, de verf!
In Deventer, in Museum Eicas zag ik vorige week zondag, op de laatste dag van de tentoonstelling, vijf grote schilderijen van Jan de Bruin, een schilder die wat mij betreft meer bekendheid verdient.
In de tekst bij de tentoonstelling wordt de Poolse schrijfster Olga Tokarczuk geciteerd: “Beschrijven is als gebruiken, het zorgt voor slijtage.” Het zou, staat er, “zomaar een uitspraak van Jan de Bruin kunnen zijn. Hij laat weinig los over zijn werk, het schilderen zélf is zijn verhaal. De Bruin maakt grote schilderijen van een ongepolijste, (schijnbare) eenvoud: cirkels, banen en rechthoeken ontsnappen aan hun formele eigenschappen door een krachtige, directe verfstreek.”
Ik had die tekst vooraf gelezen. En las hem achteraf opnieuw, en dacht: ‘Precies, zo zit het.’ In de catalogus bij de tentoonstelling wordt het werk van De Bruin gelieerd aan het werk van ‘fundamentele schilders’, die aan het eind van de jaren ’70 van de vorige eeuw zich vooral schilderend bezonnen op de formele eigenschappen van het schilderij: formaat, textuur, vorm, materiaal. Niet ten onrechte. Maar aan het werk van De Bruin ervaar je wel heel expliciet dat “cirkels, banen en rechthoeken ontsnappen aan hun formele eigenschappen”. Deze vijf doeken overstijgen vorm en materiaal. Er was op het moment dat ik bij Eicas was, een handvol bezoekers. Twee jonge mensen namen uitvoerig de tijd om de doeken (van zo’n 2 x 2 meter) te bekijken, op zich in te laten inwerken, hun werk te laten doen. Een voor een. Vijf is dan veel.
Ik zie ‘velletjes papier’ dwarrelen. Dat is bijna niets. Maar ik ben me er enorm van bewust dat ik het zo zie. Dat ik verf op doek zie als dwarrelende velletjes, drie maar, met veel lucht eromheen en geen grond om op te belanden. (N.B de velletjes papier die hier dwarrelen zijn niet beschilderde vlakken van het linnen.) Ondertussen zindert het hele doek van de verf, het zoemt en trilt. Ik ervaar dat aan materie betekenis ontspringt. Ik ervaar de ruimte rond mijn zien. De Bruins werk is altijd ‘Z.T.’ (zonder titel). Hij schrijft daarover: “Ik ga niets invullen. Kijk naar mijn schilderijen. Probeer er een te vinden waarin je iets ziet…” Check! “… waarvan je gedachten gaan stromen.” Check!
Ik zie iets. Het geeft me veel te denken: “[poëzie] verruimt de geest doordat ze de verbeeldingskracht vrijmaakt… volheid van gedachten, geen toereikende woorden.” (Immanuel Kant)
Maar dat denken keert steeds terug naar het doek. Dat is de extra dimensie. De Bruin: “Ik hoop dat als mensen mijn werk zien, dat er lucht ontstaat. Ruimte die er eerder niet was.” Of dat je je realiseert dat die ruimte er altijd al was?
Ik heb de neiging werk als dat van De Bruin transcendentaal te noemen, het gaat niet alleen over wat ik zie, maar over de voorwaarden voor ons zien, ruimte, tijd, licht. Het laat die ‘zien’. Maar die naam is al aan een ander type werk vergeven. Een volgende keer over ‘transcendentaal’, zoals (beroeps)filosofen het woord gebruiken.
Heb ik nu aan de slijtage bijgedragen? Ik hoop dat mijn lezer eens de gelegenheid krijgt werk van Jan de Bruin fris te zien.