Blog # 15 van Onno Zijlstra (filosoof/schrijver) De zin van het bestaan (4) Kunst, zin en gemeenschap
In 2012-2013 was in het Stedelijk Museum Amsterdam een overzichtstentoonstelling van het werk van de Amerikaan Mike Kelley te zien. Kelley benam zichzelf het leven niet lang voor de (vanwege de verbouwing uitgestelde) opening. Op de affiche stond deze ongezellige knuffel.
Over Mike Kelley heb ik eerder al eens iets geschreven. Ik moest opnieuw aan hem denken toen ik in de Volkskrant (1-10-2022) een uitvoerig artikel las over een fenomeen dat in Japan al van een naam is voorzien: ‘hikikomori’. Het gaat om jongeren en jongvolwassenen die hun kamer niet meer uitkomen. Ze gaan jarenlang niet naar werk of school of vereniging of vrienden. Ze hebben nauwelijks sociale contacten. Ze weigeren van hun kamer af te komen en brengen hun dagen gamend, luierend, slapend door. Opmerkelijk aan het artikel in de Volkskrant over de hikikomori is dat het probleem bij het individu wordt geplaatst, een zoon en zijn moeder. Slechts marginaal wordt de maatschappelijkheid van het probleem aangestipt. Psychologie is in, sociologie uit.
Mike Kelley is als kind misbruikt. Om zijn boodschap uit te dragen zet hij fotografie, video, film, schilderijen, installaties, tekeningen, banieren, beeldhouwwerk, performance, cd-hoezen in. En knuffels dus, die op zich zachtheid en knusheid uitstralen. Hij kocht ze in groten getale tweedehands in. En doet er dan iets mee dat ze al hun knusheid ontneemt.
Fokke Obbema merkt in De zin van het leven naar aanleiding van zijn interviews over de zin van het bestaan op: “als er een rode draad is, dan is het verbinding”. Zin als de verbinding die je hebt of maakt met iets buiten jezelf, de natuur, God, andere mensen, een project, een vak. Verbinding maken met anderen, participeren in een gemeenschap wordt dan ook vaak gezien als zin-scheppend. Velen van ons missen die verbinding. De natiestaat is meer en meer een louter formeel en juridisch netwerk geworden. Bureaucratie en technocratie dringen door tot in de haarvaten van gemeenten (what’s in a name). En wij leven ook niet langer onder een gedeeld ‘hemels baldakijn’. (N.B. is het al niet typerend voor onze samenleving dat de geïnterviewden bij Obbema ieder voor zich een zin van het bestaan formuleren, de een gaat voor dit, de ander voor dat?)
De Verlichting van de achttiende eeuw, waarvan wij het nageslacht zijn, was een reactie op de godsdienstoorlogen, een schreeuw om tolerantie. Maar tolerantie is niet genoeg. De Verlichting moet, wanneer het het gezag van de kerk en het ancien régime bij het vuilnis heeft gezet op zoek naar nieuwe bindmiddelen.
Dé filosoof van de Verlichting, Immanuel Kant, spreekt over de moderne samenleving als ungesellige Geselligkeit, zeg asociale maatschappelijkheid. Mensen zijn zowel egocentrische als maatschappelijke wezens. En hij vreest het ergste. (Dat lijkt me herkenbaar: wat hebben we ons best gedaan het sociale de nek om te draaien.)
Men kan niet voorspellen, of niet de tweedracht die voor onze soort zo natuurlijk is, tenslotte voor ons een hel van ellende voorbereidt in een zo geciviliseerde toestand, doordat zij misschien deze toestand zelf en alle vooruitgang in de cultuur tot dan toe weer zal vernietigen door een barbaarse verwoesting.
Om überhaupt te kunnen samenleven, moeten we ons in anderen kunnen verplaatsen. Dat vraagt om een verruimde denkwijze (erweiterte Denkungsart). Ruimdenkendheid is niet iets waarover we van huis uit automatisch beschikken - ik vond het als kind vanzelfsprekend dat iedereen van chocolademelk houdt en tegenwoordig…. We moeten eraan werken. En hier schiet volgens Kant de kunst te hulp. Volgens Kant faciliteert kunst het geweldloze gesprek, het gesellige van de maatschappij.
Omdat er voor schoonheid en de kwaliteit van een kunstwerk geen regels zijn, kunnen we er over ‘twisten’, van gedachten wisselen. Bovendien maakt kunst mijn wereld groter als ik me openstel voor haar diversiteit en gelaagdheid aan betekenis. (Zie blog 13) Maar kunst maakt de wereld ook nog op een andere manier groter: door de anderen die er feitelijk altijd bij betrokken zijn – om te beginnen de kunstenaar die ons iets te zeggen heeft. De kunstenaar schept iets nieuws, vergroot de wereld en vraagt onze aandacht en ons oordeel. En ik voel me bij de ervaring van kunst nooit alleen: ik voel de aanwezigheid van anderen en hun beleving, vraag me af of die anders is, waarom juist dit mij aanspreekt, etc. En omdat kunst enige afstand heeft tot de alledaagse praktijk waar het er heet aan toe kan gaan, draagt zij bij aan ‘geweldloze communicatie’ van het publiek. (De tentoonstelling, het museum en, in het geval van een schilderij, de lijst symboliseren die afstand.) We kunnen het er vrij met elkaar over hebben. Over kwaliteit en inhoud. (Wel belangrijk dat de kunsten dan een divers publiek bereikt en niet alleen o.s.m.)
Unheimisch was de passende titel van Kelleys bijdrage aan de tentoonstelling Sonsbeek 1993. Doordat zijn beelden ons het unheimische voor ogen houden, kunnen we het er over hebben.
Er is een grens aan het begripsmatige denken en de kunsten bieden ons de mogelijkheid over ‘het onzegbare’ van gedachten te wisselen en onze gevoelens te delen. De geladenheid van het werk daagt ons uit te communiceren over wat de data te boven gaat. En participatie biedt zin.
P.S.
Arendt hecht zeer aan Kants ideeën over het gesprek over kunst om de betekenis ervan voor de gemeenschap en ze zet die in bij haar analyse van politieke oordeelsvorming. Om ons een oordeel, in onderscheid van een vooroordeel, te vormen is het nodig dat we de gezichtspunten en oordelen van anderen erin betrekken.
Alleen de verbeelding stelt ons in staat (...) om sterk genoeg te zijn om wat te dichtbij is op een zekere afstand te plaatsen, zodat we het kunnen zien en begrijpen zonder vooringenomenheid en vooroordeel; om voldoende grootmoedigheid aan de dag te leggen om de afgrond van de verwijdering te overbruggen, tot we alles wat te ver van ons af staat, kunnen zien en begrijpen alsof het onze eigen zaak is.